hetseksueleklimaat

Jelto  Drenth, de bekende Groningse seksuoloog, in het Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid heeft ooit een ingezonden brief over de verslechtering van het seksuele klimaat in Nederland geschreven. Hij ziet dat bijvoorbeeld in het recente vertrek van alle 5 à 7 hoogleraren seksuologie (zie ook Sekstant najaar 2002) en de opheffing van de Rutgers Stichting.

Rutgersstichting

Het Rutgerswerk (anticonceptiehulp en seksuele problemen) is nu wel door 6 abortusklinieken in de grote steden overgenomen (die noemen zich nu Eerstelijns Centrum voor Seksuele Gezondheid), maar de Rutgers Stichting is ter ziele. In de periode 1975 tot 1995 was de Rutgers Stichting prominent in Nederland aanwezig als voorlichter en hulpverlener aan de aanvankelijk zestig consultatiebureaus die van de NVSH afkomstig waren.
Drenth onderschrijft met enige nuance de uitspraak dat ‘de hulp bij seksuele problematiek in Nederland de laatste jaren geruisloos de nek omgedraaid’ is. Hij wijst op het feit dat Nederland niet langer het laagste percentage abortus en tienerzwangerschappen heeft, en dat ook hier bij bestuurders, managers en verzekeraars gegiecheld wordt als seksuologen aandringen op erkenning van hun werk. Hij besluit met de opmerking:
‘Het blijft kennelijk moeilijk om een volwassen attitude te ontwikkelen ten aanzien van seksualiteit’.

Verslechtering

Laten we in het kader van het thema ‘seksuele hervorming’ ook eens kijken naar de verslechtering van het seksuele klimaat in de afgelopen… ja, hoeveel jaar eigenlijk? Dat is al de eerste vraag. Wanneer ging het eigenlijk de verkeerde kant op?
De gangbare opvatting kijkt veelal niet verder dan vijf à tien jaar terug. Men wijst op het stijgende aantal soa, abortus en/of tienerzwangerschappen en ziet die als signaal van minder veilig gedrag onder de jeugd. Men verwijt de overheid (soms zichzelf) dat de voorlichting in de jaren 90 is blijven liggen. Men dringt aan op het weer oppakken van voorlichting, vraagt speciale aandacht voor allochtonen, betreurt dat de pil uit het ziekenfonds gehaald is en dat sekstherapie niet vergoed wordt. Uiteraard speelt hier ook eigenbelang mee. Bezuinigingen op subsidie roepen nu eenmaal altijd verontwaardiging en vertoon van eigen onmisbaarheid op.
Maar men ziet ook wel dat het algemene seksuele klimaat slechter is geworden. Er is kritiek op het conservatisme van de rechts christelijke overheid. Er is ook toenemende kritiek op Amerika d.w.z. op Bush en de Bijbelbelt, die alles verdacht maken wat met seks te maken heeft, ook de seksuologie zelf.
Het is wel goed dat het tot meer mensen buiten de NVSH begint door te dringen dat er iets mis is met de seksuele voorzieningen en met het algemene seksuele klimaat.
Wat men meestal niet inziet is dat deze ontwikkeling verder teruggaat dan de laatste vijf of tien jaar.

Eind jaren 60

Eigenlijk is het begin van de reactie tegen de seksuele hervorming al zichtbaar aan het eind van de jaren zestig. Een duidelijk symptoom daarvan is de oprichting van de Rutgers Stichting in 1969. De NVSH brak zichzelf hiermee in tweeën. Het ene deel, de Rutgers Stichting, zou de consultatiebureaus runnen en daartoe overheidssubsidie gaan verwerven. Het andere deel, de NVSH, zou de seksuele vernieuwing en maatschappelijke hervorming nastreven.
Dit was grofweg gezegd een splitsing in ‘conservatieven’ en ‘progressieven’. De eersten waren de vertegenwoordigers van de consultatiebureaus, artsen en verpleegkundigen. Die waren eigenlijk helemaal niet zo enthousiast over de ideeën van de ‘hervormers’ in de vereniging. Men vond zichzelf al vooruitstrevend genoeg. Op de consultatiebureaus, zei men, komen de ‘gewone’ mensen met een voltooid gezin, of om de geboorte van een volgend kind uit te stellen. Die mensen hebben niets op met zaken als abortus, feminisme, homoseksualiteit, pedofilie, naaktlopen, masturbatie, pornografie, prostitutie, seks buiten het huwelijk, groepsseks, de bevolkingsexplosie, maatschappijhervorming, enzovoort (allemaal zaken die op het Sextant-congres van 1967 op de agenda hadden gestaan). “Als de NVSH geassocieerd wordt met dat soort randverschijnselen”, zei men, dan komen die mensen niet meer naar de consultatiebureaus, en dat betekent dan dus klantenverlies en ledenverlies. Ter ondersteuning van deze opvatting wees men op de daling van het ledental, een daling die ook in 1967 was begonnen, en die tot onrust en strijd binnen de club leidde.

Roep om verandering

Tegenover de hulpverleners stonden kaderleden en een belangrijk deel van de mensen op het verenigingskantoor. Die wisten dat het traditionele consultatiewerk aan het teruglopen was, niet als gevolg van revolutionaire ideeën (dat viel trouwens wel mee), maar van de toenemende acceptatie en verkrijgbaarheid van voorbehoedmidddelen, waaronder de pil, waarvoor het lidmaatschap van de NVSH dus niet meer nodig was. Ook werd overal de roep om verandering sterker, en de ideologen van de vereniging begonnen ‘maatschappijhervorming’ als een wezenlijke taak van de NVSH te zien.
Ook deze groepering was echter in meerderheid vóór de afsplitsing van het consultatiebureauwerk. In hun optiek was de geboortenregeling een min of meer afgeronde zaak. De ‘family planning’ was geaccepteerd in het burgerlijk leefpatroon, meende men. Daar viel weinig revolutionaire eer meer mee te behalen. Bovendien wilde men wel af van een conservatief medisch machtsblok in de vereniging.

Maatschappijhervormers

Nadat de splitsing een feit was, begonnen de ‘maatschappijhervormers’ in de NVSH steeds meer te domineren. In navolging van protestbewegingen in de wereld wilden zij ‘de maatschappij’ veranderen. Communisten en feministen op het verenigingingskantoor, die zich ook gesteund voelden door ideologen als Jos Van Ussel en Paul Schnabel, verkondigden de boodschap dat de seksualiteit ‘maatschappelijk bepaald’ was. “Eerst de maatschappij veranderen, dan komt het met de seks ook wel goed” was de slogan van socialisten en communisten. “Eerst vrouwen aan de macht, dan komt het met de seks ook wel goed”, zeiden de feministen.
Deze maatschappijhervormers haalden eigenlijk hun neus op voor het verkopen van condooms (waarmee, zeiden ze, vooral de aandeelhouders van de London Rubber Company werden verrijkt) en vibrators (speeltjes, zeiden ze, om vrouwen af te houden van strijd tegen onrecht), het geven van voorlichting (waarmee, zeiden ze, alleen maar stereotiepen werden bevestigd), het helpen bij seksuele problemen (om, zeiden ze, de vrouw te leren zich aan de man aan te passen), het bestrijden van jaloezie (zodat, zeiden ze, mannen zonder schuldgevoel konden vreemdgaan), enzovoort. Kortom, de seksuele hervorming zelf werd gebagatelliseerd en verdacht gemaakt.

Statuten

Deze denkwijze komt tot uiting in de formulering van de nieuwe statuten van de NVSH in 1972. Het artikel 3, waarin het doel van de NVSH vermeld wordt, is tot op heden niet veranderd:
De NVSH stelt zich ten doel bij te dragen tot de emancipatie van mens en gemeenschap, vooral op het gebied van de seksualiteit.
Er is iets mis met deze formulering, en dat merk je om te beginnen aan het woordje ‘vooral’. Het is heel merkwaardig voor een vereniging voor seksuele hervorming om te beweren dat ze zich ‘vooral’ op het gebied van de seksualiteit wil bewegen. Net zo vreemd als wanneer een milieuvereniging zou beweren dat zij zich ‘vooral’ met het milieu wil bezighouden. Wie zou een politieke partij steunen die zich ‘vooral’ met politiek wil inlaten?
De aanleiding voor dat ‘vooral’ zit natuurlijk al in het eerste gedeelte. ‘Een bijdrage leveren aan de emancipatie van mens en gemeenschap’, dat komt kennelijk op de eerste plaats. Sterker nog, dat lijkt wel een voorwaarde voor seksuele verbeteringen.

Jos van Ussel

Jos Van Ussel -spreekbuis van het nieuwe denken en korte tijd bestuurslid van de NVSH- had met zijn boekje ‘Afscheid van de seksualiteit’ genomen, en publiceerde ‘Intimiteit’ om te vertellen waar het om draait in relaties. In zijn proefschrift ‘Geschiedenis van het seksuele probleem’ had hij trouwens al betoogd dat seksualiteit pas 200 jaar bestaat en dan nog alleen als probleem. Seksualiteit bestaat dus niet echt, het is een sociaal en cultureel construct.
Wat Van Ussel schreef sloot aan bij de behoefte van velen om zich van oude angsten en vooroordelen te bevrijden (bijvoorbeeld met betrekking tot zelfbevrediging), maar tegelijk een nieuwe vorm te vinden om verantwoord met seksualiteit om te gaan. De oplossing die men vond lag voor de hand: het onbelangrijk, ondergeschikt, irrelevant maken van de seks en het toeschrijven aan de maatschappij van de kwalen van de wereld.

Progressief

Op zich kan het onbelangrijk maken van de seks heel erg progressief zijn, en zo hebben velen het indertijd ook bedoeld. Toen Mary Zeldenrust op het Sextant-congres van 1967 zei dat homoseksualiteit niet bestaat, bedoelde ze dat het niet uitmaakt of je met het andere of je eigen geslacht vrijt. Dat is niet belangrijk als criterium voor identiteit en relaties. Het is juist de overdreven obsessie met seks die categoriseringen van mensen veroorzaakt. Ze bedoelde dus eigenlijk dat ‘homoseksuelen’ niet bestaan.
Deze gedachte bleek te radicaal, en werd in zijn tegendeel gekeerd. Het ‘uit de kast komen’ werd een daad van moed en ‘homoseksuelen’ bleken nadrukkelijk te bestaan. Hun woordvoerders van de het COC, de Gaykrant, Expreszo, Schorer Stichting, en anderen zetten zich steeds krachtiger af tegen de mogelijke identificatie met ‘pedofielen’, ‘sado-masochisten’ of andere randverschijnselen, waarmee ze vroeger op één hoop waren gegooid. Ze streden voor hun plekje onder de zon als normale burgers, en hebben dat doel ook bereikt. Net als het feminisme gebruikt het homoïsme de slachtofferrol in combinatie met strijdbaarheid en is daarmee een geaccepteerde politieke macht geworden.
De ‘pedofielen’ probeerden overigens dezelfde acceptatie te verkrijgen als de homo’s. In 1973 werd door de NVSH een Landelijke Werkgroep Pedofilie opgericht. Jarenlang probeerde die aan te tonen dat pedofielen respectabele burgers kunnen zijn. Hoe het daarmee afliep is algemeen bekend.
Kortom, het idee dat ‘seksualiteit’ niet bestaat of niet belangrijk is bleek een brug te ver. Het seksuele is gebeleven als criterium voor normaliteit en geestelijke gezondheid.

Emancipatie

Ook het idee van ‘emancipatie van mens en gemeenschap’ verloor al spoedig elke zinvolle betekenis. In de praktijk bleek dat niemand zich liet vertellen dat hij of zij ongemancipeerd was. Voor emancipatie kwam al gauw het bewust kiezen in de plaats, en dat kon van alles zijn.
Dit neemt niet weg dat men in de praktijk bij het woord ‘emancipatie’ positieve en progressieve gedachten kan krijgen, en dat er dus geen reden is om de statuten van de NVSH te wijzigen. Het enige wat tegenstanders ertegen kunnen inbrengen is dat het wat gedateerd is.
Maar wat zich gewroken heeft is het gebrek aan visie op de betekenis van het seksuele. Het proces van uiteenvallen, van fragmentering, dat met de splijting in Rutgers Stichting en NVSH was begonnen, zette zich voort. Het ontbreken van een maatschappelijke binding en het gebrek aan een gemeenschappelijke visie leidde tot voortgaand verlies van medewerkers en leden. Er ontstond in de afdelingen een veelheid aan groeperingen die zich allemaal wilden manifesteren in hun eigenheid en streven naar acceptatie.
Conflicten konden niet uitblijven, en net als indertijd met de afscheiding van de Rutgers Stichting, stonden de werkers in het veld tegenover het Algemeen Bestuur dat zich verplicht voelde een algemene maatschappijkritische visie te blijven uitdragen. Aangezien hetzelfde proces van fragmentering zich in de hele samenleving voordeed, raakte NVSH net als de seksuele hervormingsgedachte zelf in toenemende mate geïsoleerd en gemarginaliseerd.
Wie, zoals de seksuoloog Drenth, het huidige landschap bekijkt, kan inderdaad niet anders concluderen dan dat het nog steeds moeilijk is om een volwassen attitude te ontwikelen ten aanzien van seksualiteit.