demografie

demografieWij demografen houden ons bezig met de meest emotionele gebeurtenissen die in een mensenleven kunnen plaatsvinden: kinderen krijgen, sterven, migreren.

Demografie is een bevolkingswetenschap

Hoeveel mensen zijn er, waar wonen ze, hoe veranderen deze aantallen over de tijd, en waarom? Koppen tellen dus. Maar de demografie probeert ook te verklaren waar al die koppen vandaan komen, wat hun relevante kenmerken zijn, hoe dat komt, en waar deze aantallen in de toekomst misschien heen zouden kunnen gaan.
De omvang en samenstelling van de bevolking is voor vrijwel alle terreinen van beleid en inrichting van de samenleving heel belangrijk. Hoeveel onderwijzers moet je opleiden, hoeveel huizen moet je bouwen, hoe gaat het straks met de pensioenen en de werkgelegenheid, hoe ontwikkelt zich het gezin, welke emoties leven onder de bevolking, enzovoort.
Omgekeerd zijn demografische ontwikkelingen afhankelijk van een groot aantal factoren. Wat betekenen medische doorbraken voor de sterftekans, hoe slagen tweeverdieners erin kinderen groot te brengen, wat betekent de burgeroorlog in Joegoslavië voor migratiestromen binnen Europa?
De demografie heeft, kortom, vertakkingen naar een groot aantal andere sociale wetenschappen, en de grens met andere disciplines is in de praktijk dan ook moeilijk te trekken.

Demografie is een merkwaardig vakgebieddiversiteit

Enerzijds houden wij demografen ons bezig met de meest emotionele gebeurtenissen die in een mensenleven kunnen plaatsvinden: kinderen krijgen, sterven, migreren. Anderzijds reduceren we al die emoties tot getallen en grafiekjes. De vooraanstaande Nederlandse demograaf Professor Dick van de Kaa vatte de demografie ooit fraai samen als “Seks, dood en passie, vastgepakt in indices”. Een index (meervoud indices) is een getal dat ergens op wijst, dat iets betekent, als samenvattende maat voor een complexer geheel.

De bevolking van Nederland telt ruim 16 miljoen personen. Dit aantal verandert over de tijd als gevolg van drie processen: geboorte, sterfte en migratie. Over elk van deze drie processen valt eindeloos veel te zeggen, en in elk van deze processen doen zich allerlei spannende ontwikkelingen voor die de aandacht van demografen trekken. Maar hoe men het ook wendt of keert: de geboorten bepalen uiteindelijk de ontwikkeling van de bevolking. Althans onder “normale” omstandigheden (niet in Vaticaanstad). Dé centrale vraag is dus uiteindelijk: hoeveel kinderen worden er geboren. En dat heeft met seksualiteit te maken. “Van paren komt baren”, wordt bioloog Midas Dekkers niet moe te verkondigen. Men moet toegeven dat hier een kern van waarheid in zit.

Vrij los

Anderzijds is het verband tussen seksualiteit en demografie/bevolkingsgroei toch ook weer vrij los. De mens is er zich namelijk zeer goed van bewust dat paren tot baren leidt, en is daardoor in staat om het aantal kinderen onder controle te houden. Wij demografen maken verschil tussen het biologische begrip “vruchtbaarheid” (hoe gemakkelijk kan een conceptie tot stand komen) en het demografische begrip “vruchtbaarheid” (hoeveel kinderen krijgt men feitelijk, dat wil zeggen. in welke mate komen blijvende concepties feitelijk tot stand). Engelstalige demografen hebben het voordeel dat ze voor beide begrippen verschillende woorden kunnen gebruiken: ‘fertility’ voor de demografische vruchtbaarheid, ‘fecundity’ voor de biologische.

Het is een misverstand om te menen dat geboorteregeling pas sinds de introductie van de pil en andere betrouwbare anticonceptiemiddelen van demografische betekenis is geworden. Ook duizenden jaren geleden al heeft de mensheid zich niet ongecontroleerd voortgeplant, terwijl er toch echt wel gevreeën werd. De oudste bekende beschrijving van anticonceptie is te vinden op een Egyptische papyrus uit 1850 voor Christus.

Variatie

Seksueel gedrag en geboorteregeling variëren sterk naar tijd en plaats. Veel factoren spelen daarbij een rol, waarvan anticonceptie er slechts één is. Leeftijd bij huwelijkssluiting, periodieke onthouding, coïtus interruptus, abortus, en gewoonten met betrekking tot borstvoeding en dergelijke zijn óók van grote invloed op het kindertal en daarmee op de bevolkingsontwikkeling. Een samenleving kan zich wat betreft dit soort gewoonten aanpassen, en daarmee feitelijk aan geboorteregeling doen.
De technische vooruitgang in de 19e en 20e eeuw heeft de beschikbare middelen van bestaan enorm vergroot en grote welvaart gebracht. In demografisch opzicht leidde dit in eerste instantie tot een zeer sterke daling van de sterfte, met name die onder zuigelingen en kinderen, waardoor de bevolkingsgroei sterk toenam. De bevolking bleek echter wel degelijk in staat om het geboorteniveau aan te passen. De vruchtbaarheidsdaling zette in Nederland reeds in de loop van de 19e eeuw in, in samenhang met een complex van sociale en economische veranderingen.

Revolutie

De anticonceptierevolutie van de jaren zestig heeft ook geleid tot grote demografische vrijheid, maar het effect daarvan op de bevolkingsontwikkeling is minder revolutionair dan wel wordt gedacht. Het krijgen (of “nemen”) van kinderen is tegenwoordig vrijwel volledig individueel controleerbaar geworden. Maar mensen kiezen er nog steeds voor om kinderen te krijgen. Er gebeuren minder “ongelukjes” en er spelen andere overwegingen mee (studie! baan! hypotheek! kinderopvang!). Het werk van demografen is een stuk spannender geworden, omdat er veel meer variabelen te onderzoeken zijn die medebepalend zijn geworden voor het gemiddelde kindertal.

Sterfte

De tweede belangrijke demografische component is de sterfte. In tegenstelling tot het kindertal kent de sterfte op individueel niveau weinig verrassingen: iedereen gaat immers met zekerheid precies één keer dood. De vraag is alleen: wanneer? Op de groei van de bevolking heeft de sterfte alleen invloed als hij “voortijdig” optreedt, dat wil zeggen: voordat het individu zijn of haar voortplanting heeft voltooid. Tegenwoordig is in Nederland de sterfte beneden het vijftigste levensjaar zó laag dat hij voor de bevolkingsreproductie nauwelijks nog een rol speelt. Wèl is de sterfte van belang voor de uiteindelijke omvang (en leeftijdsverdeling) van de bevolking.

Grootschalig

Ten slotte kan sterfte een demografische rol van betekenis spelen als hij grootschalig en massaal optreedt. Te denken valt aan een epidemie, een oorlog, of een natuurramp. Zo’n sterftecalamiteit moet echter wel buitengewoon groot zijn om een merkbaar effect te hebben op de bevolkingsontwikkeling. We moeten dan gaan denken aan de grote pestepidemieën uit de 14e eeuw (een derde van de bevolking), of de Tweede Wereldoorlog in Polen (een kwart van de bevolking).
De derde factor, migratie, speelt eigenlijk al van oudsher een grote rol in de samenstelling en omvang van de bevolking. In feite zijn we allemaal immigranten, sinds de Batavieren in hun boomstammen de Rijn kwamen afzakken. Doorgaans wordt het effect van migratie op de bevolkingsgroei echter overschat. Nederland telde in 1950 10 miljoen inwoners, in 2000 16 miljoen. Zonder migratie in de periode 1950-2000 zouden we nu 15 miljoen inwoners hebben gehad, een vrij klein verschil. De sociaal-economische effecten van migratie zijn doorgaans veel belangrijker dan de demografische. Als alle immigranten in de periode 1950-2000 uit Duitsland of Amerika waren gekomen, zou het huidige debat over migratie- en integratiebeleid ongetwijfeld heel anders gevoerd zijn …

Evert van Imhoff

Zie ook: nidi.nl