virtuelekinderpornostrafbaar

Op 12 maart 2008 werd voor het eerst in Nederland iemand veroordeeld wegens het in bezit hebben van virtuele kinderporno. Voorwaar, een historisch moment!

virtuele kinderporno Instemmend werd dit bericht in de krant en op de televisie wereldkundig gemaakt. Het Algemeen Dagblad sprak van een ‘stuitend filmpje’ dat aangetroffen was bij een ‘zedencrimineel’, en de actualiteitenrubriek Nova had het Hoofd Zedenzaken van het Openbaar Ministerie op bezoek en vroeg: “Waarom is dit zo’n goede uitspraak?”  Het is duidelijk dat als het over kinderporno gaat de journalistieke objectiviteit ver te zoeken is. Het Openbaar Ministerie sprak van een overwinning.  Omdat de man niet in hoger beroep gaat, geldt deze uitspraak voorlopig als jurisprudentie. Daarmee zijn we in Nederland weer een stapje verder in de strijd tegen vies en voos. Zelfs in Amerika, waarvan wij graag zeggen dat het zo preuts is, kan volgens een uitspraak van het oppergerecht virtuele pornografie niet strafbaar gesteld worden, omdat er geen echte mensen bij betrokken zijn.

Onzuiver

Niet iedereen was dan ook enthousiast over deze uitspraak. Er zijn nog steeds behoorlijk wat mensen in Nederland die hun verstand gebruiken en zich herinneren waarvoor de wetgeving eigenlijk bedoeld was, namelijk om kinderen te beschermen tegen seksueel misbruik.
In principe ligt het vast in de grondwet en in allerlei andere afspraken over mensenrechten, dat gedachten, dus fantasieën van welke aard dan ook, nooit strafbaar kunnen zijn.  Maar dit principe werd al vanaf het begin van de aanscherping van de zedenwet uitgehold. Toen men 15 jaar geleden begon met de bestrijding van kinderporno werd als argument gebruikt dat om kindermisbruik te bestraffen ook de afbeelding daarvan moest worden verboden.
Dat is in zekere zin al een onzuiver argument. Men kan oorlog willen bestrijden, zonder de afbeelding daarvan te verbieden. Hoe zouden wij op de hoogte zijn van kinderarbeid als we er geen plaatjes van hadden gezien?
Nee, zegt de opponent, er is een belangrijk verschil. Plaatjes van oorlog of geweld worden over het algemeen niet gemaakt om daar genot aan te beleven. Stel dat er een markt was voor dergelijke plaatjes of filmpjes en men zou mensen verwonden en doodmaken met als enige doel daarvan opnamen te maken en die te verkopen. Dan zou u toch ook die plaatjes verbieden? Kinderpornografie wordt net als alle pornografie gemaakt voor een markt van consumenten. Kinderen zijn nog minder weerbaar dan volwassenen en moeten dus beschermd worden tegen deze vorm van exploitatie.

Tegen dit argument kan worden ingebracht dat er toch een wezenlijk verschil blijft tussen geweld en het genieten van plaatjes. Bovendien is er bij kinderpornoplaatjes meestal helemaal geen sprake van misbruik, dat vergelijkbaar zou zijn met oorlogsgeweld. Men heeft alleen de definitie van misbruik aangepast en het maken van een afbeelding zelf tot misbruik bestempeld. Dat kan ook alleen door aan het kind (let op: dit is dus iedereen onder de 18) geen eigen wil toe te kennen.

Apart

Ons uitgangspunt is dat er voldoende wetgeving moet zijn om mensen van welke leeftijd dan ook te beschermen tegen misbruik of exploitatie van welke vorm dan ook. Wij menen dat die wetgeving er in feite al lang is en dat er geen aparte seksuele wetgeving dient te zijn. De zedenwet is altijd een uiting van onzuivere politiek. In een rechtsstaat moet een scheiding bestaan tussen religieuze en andere zedelijke opvattingen en datgene wat de staat moet en kan doen om de rechten, plichten en vrijheden van alle burgers te bevorderen.
Maar de tijd is voortgeschreden en iedereen vindt het nu normaal dat kinderpornografie verboden is en het bezit ervan zwaar gestraft wordt (in het begin werd er alleen de productie en de handel verboden). Menigeen rationaliseert zijn gehoorzaamheid aan de wet door persoonlijk bij het woord ´kind´ aan een kleuter te denken.

Nieuwe argumenten

Nu ook het enkelvoudige bezit van virtuele, dus getekende en met animatietechnieken levendige gemaakte afbeeldingen door een rechter bestraft kan worden, is daarvoor ook een nieuw argument bedacht, want er komen immers geen echte kinderen voor in de afbeeldingen.
Dit nieuwe argument – eigenlijk niet meer dan een rationalisatie – luidt nu als volgt:
– kinderen kunnen deze afbeeldingen niet van echt onderscheiden, kunnen daardoor de indruk krijgen dat dit gedrag normaal is en kunnen zo worden verleid tot het plegen van seksuele handelingen.
– deze afbeeldingen tonen een seksuele manier van kijken naar kinderen. Wij moeten voorkomen dat er een subcultuur ontstaat waarin dat normaal gevonden wordt.

Moraal virtuele kinderporno

Wat hier gebeurt is waarschijnlijk wezenlijk voor de zedenwet. De staat wil mensen in hun gedrag aanpassen aan een bepaalde moraal. Om deze macht te rechtvaardigen kan elk argument dienstdoen. Het meest gebruikte argument is dat van de bescherming van kinderen. Zo langzamerhand mogen wij ons de vraag stellen of het uiteindelijk misschien vooral gaat om kinderen in het gareel te houden. Honderd jaar geleden werd de zedenwet vooral ook aangewend om de vrouw te beschermen, terwijl het eigenlijk ging om bevoogding.
Het argument dat de rechtbank gebruikt is regelrecht uit de politiek afkomstig: “Wij willen niet dat er op deze manier naar kinderen gekeken wordt.” Het hele idee dat kinderen seksuele wezens zijn, dat ze dus ook over een vrije wil beschikken (wil betekent in oorsprong seksueel verlangen) en dus zelf ook met iemand anders ongeacht diens leeftijd aan seks kunnen doen, wordt afgewezen.

Angst

Aangezien er in de samenleving op dit moment collectieve angsten bestaan met betrekking tot jongeren en kinderen, zal deze justitiële machinerie, bijgestaan door de inquisitie van de media, nog wel een tijdje doordraaien en wellicht ook in een hogere versnelling geraken. De volgende stap is het strafbaar stellen van geschreven pornografie. Want het argument dat porno gebruikt kan worden om kinderen het idee te geven dat seks tussen volwassenen en kinderen ‘normaal’ is gaat natuurlijk ook op voor geschreven teksten, waarin op een seksuele manier naar kinderen gekeken wordt.

Een opmerking terzijde: in de krant stond dat de man uit Den Bosch zijn 5-jarige buurmeisje had misbruikt en dat hij zijn straf had gekregen voor zowel het misbruik als het bezit van virtuele kinderpornoplaatjes. De vraag doet zich hierbij toch wel voor wat dat dan voor misbruik is geweest. Als iemand slechts een voorwaardelijke straf krijgt voor het ‘misbruiken’ van een vijfjarig meisje, terwijl het bovendien nog maar een deel is van wat hij op zijn kerfstok heeft, en zowel de officier als de media vooral de aandacht richten op de virtuele pornografie, dan krabt men zich toch even op het hoofd. Wat is hier precies gebeurd? Hoe is de politie überhaupt op het spoor gekomen van deze ‘zedencrimineel’?
Als je de krant zou geloven, zou je denken dat het er in de wereld zo toegaat, dat als jij iets doet wat niet mag, de politie dat onmiddellijk in de gaten heeft en jou voor de rechter brengt. De bedoeling van deze berichten is ook om dat gevoel vooral te versterken. Het is een soort volksopvoeding die ertoe dient de mensen bang te maken. Het effect is over het algemeen dat schuld, angst en boosheid versterkt worden en het oordeel verblinden. Onder druk van een dergelijk klimaat is iedereen geneigd zich aan te passen. Dan treedt als het ware onze kleuterethiek in werking, die als hoofdregel heeft: “Als het mag is het goed, als het niet mag is het slecht”. Hier moeten wij voor oppassen.