donnerenreligieuzepolitiek

Na eeuwen van geloofsoorlogen kwam Europa in de 18e eeuw tot een bepaalde staat van bewustzijn die we Verlichting noemen en die ten grondslag ligt aan de idee van de ‘rechtstaat’. Het religieuze fundamentalisme heeft zich daar steeds tegen verzet.

Een grondpijler van de rechtstaat is dat religie en politiek gescheiden moeten zijn. De (voorlopige) oplossing die men vond was die van de godsdienstvrijheid: je mag geloven wat je wil, maar je moet een ander geloof ook respecteren. Geloof is een privézaak, onderdeel van het sociale leven en de cultuur, verder niet. De overheid moet geloofsvrijheid als mensenrecht bewaken.
Dat idee kwam niet uit de religie voort, maar gelovigen die zich benadeeld voelden (zoals de Katholieken in de 19e eeuw en de moslims nu) beriepen zich er wel op om hun eigen zuil te kunnen oprichten. Wat ook logisch is. Als religie een rol speelt in het individuele en sociale leven, dan wil dat vanzelf ook in de politiek tot uiting komen. Verschillende westerse landen kennen uiteenlopende manieren waarop religie en politiek zich tot elkaar verhouden. In Frankrijk hecht men erg aan het principe van de neutraliteit (‘laicité’) in onderwijs en politiek. Daar zijn geen door de overheid gesubsidieerde scholen, omroepen of politieke partijen op religieuze grondslag. In Nederland zijn die er wel, na meer dan honderd jaar ‘schoolstrijd’, die in 1917 werd beslist. Maar veel maakt het niet uit. Overal blijkt de religie van directe en grote invloed te zijn. In Frankrijk is iedereen Katholiek, in Engeland bestaat nog steeds een staatskerk, in Amerika…nou ja, God bless America!

Kortom, het is begrijpelijk dat we ook in het Westen voor wat betreft de rechtsstaat nog maar een klein stukje zijn opgeschoten sinds 1800. Bijgeloof en collectieve angst komen elke generatie weer uit al die gelovige gezinnen naar boven drijven en richten zich tegen de Verlichting en het idee van de religievrije rechtstaat. Wat zich hier afspeelt is een streven naar herstel van de eigen religieuze normen en waarden tegenover die van andere gelovigen. Het gevolg is automatisch dat de rechtsstaat in gevaar komt. Dit is een collectief proces, en je kunt daar eigenlijk niemand de schuld van geven. Hoogstens kun je een voorbeeld geven. De CDA minister van justitie dus.Minister Donner

Minister Donners grootvader was ook minister van justitie. In 1927 weigerde deze aan de NMB, voorloper van de NVSH, de status van rechtspersoon toe te kennen, “overwegende dat…de vereniging…een gevaar oplevert voor de openbare orde en goede zeden…” (de volledige tekst is te lezen in G. Nabrinks Seksuele Hervorming in Nederland, p.163). Tot vervolging van de vereniging liet Jan Donner het toen niet komen, maar de tijd was aan zijn zijde. Hij wist zich trouwens, zoals hij in zijn nota schreef, schriftelijk gesteund door kerkenraden, christelijke verenigingen, het rabbinaat van de hoofdsynagoge in Amsterdam, verenigingen tot verhoging van het zedelijk bewustzijn, tot bescherming van meisjes tegen ontucht en prostitutie, en van vrouwen-, boeren- en volksbonden en andere beroeps- en maatschappelijke organisaties. De verrechtsing in de jaren dertig leidde in 1939 tot een brede steun in het parlement om de NMB te verbieden. De Duitse bezetting wilde hetzelfde, en de NMB hief zichzelf in 1940 op, om in 1946 als NVSH opnieuw te verschijnen.

Hoewel justitie ‘gerechtigheid’ en zelfs ‘zachtmoedigheid’ betekent, houdt de huidige minister zich vooral bezig met de openbare orde en goede zeden (en er is er wat dat betreft in 70 jaar weinig veranderd). Dat geeft hem een centrale positie in de discussie over al die verkeerde, door de media opgeblazen onderwerpen, zoals terrorisme, drugshandel, criminaliteit en zedendelinquentie. Wat dat laatste betreft is er eigenlijk al geen discussie meer. Iedereen is tegen zedendelinquenten. Alleen een kleine minderheid probeert nog onderscheid te maken tussen zedendelinquenten en pedofilie, seks en geweld, kinderporno en kinderbloot, minderjarigheid en ontucht, incest, de betrekkelijkheid van leeftijd als criterium voor relaties, kindermishandeling. De overheersende meerderheid voegt zich opnieuw naar de nieuwrechtse orde, die de zedelijkheid als discussiethema in de doofpot heeft gestopt. Onder deze minister is het zover gekomen dat iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen al tbs kan verwachten, en als de rechter het niet oplegt dan komt hij wel levenslang in die andere gevangenis die psychiatrie heet. Ook nu kan de minister rekenen op brede steun en onverschilligheid uit de samenleving, van alle gezindten en geloven, rangen en standen, links en rechts.

Minister Donner is opvallend keurig in zijn stijve pak, hij lijkt wel wat op een ouderwetse schoolmeester, bedachtzaam en zorgvuldig formulerend, met af en toe, als zijn rode neus glimt, ook iets van een clown. “Niet met twee tegelijk”, vermaant hij tijdens een Nova-uitzending zijn opponenten aan de tafel, die allebei uitroepen dat hij niet nog meer bevoegdheden nodig heeft. Een van hen is Britta Böhler, schrijver van Crisis in de Rechtstaat. Ze verliest het debat, omdat ze redelijke argumenten aanvoert tegen een man die met zijn rug naar de muur staat. “Moet u ‘s hore, ik kannie anders” zegt hij onverstoorbaar.

Britta BöhlerIn haar boek toont Böhler de hardheid en willekeur waartoe een christelijke minister in staat blijkt als het gaat om de verdediging van zijn normen en waarden. Haar conclusie is dat de rechtstaat uitgehold wordt, en dat dat voor iedereen een gevaar betekent.
Böhler was als advocaat betrokken bij bekende zaken als Volkert van der G, de mullah Krekar, de Rotterdamse ‘terroristen’zaak, Al Aqsa, en andere. Ze wijst op schendingen van zwijgrecht en zelfbeschikking, op behandelingen in de gevangenis die aan marteling doen denken, ze beschuldigt minister Donner van jokken, informatie achterhouden, onwettig en onrechtmatig optreden, het frustreren van rechten van verdachten. Ze gaat zo ver hem te beschuldigen van het plegen van een ambtsmisdrijf, omdat hij de grondwet met voeten treedt. Minister Donner jokt in het openbaar dat vrijspraken bij gebrek aan bewijs te wijten zijn aan te weinig strenge wetgeving. Telkens als hij dat doet versterkt hij een onderbuikgevoel in de samenleving dat justitie en politie worden gehandicapt door de mazen in de wet en de veel te grote ‘coulantie’ tegenover verdachten. Böhler toont overtuigend aan dat het handhaven van de rechtsstaat in ieders belang is. Wie bijvoorbeeld geen bezwaar heeft tegen identificatieplicht, afluisteren en preventief fouilleren omdat hij of zij ‘niets te verbergen heeft’ vergist zich. Iedereen heeft iets te verbergen, en wat er ontstaat is een sfeer van collectieve angst, het gevoel dat iedereen een mogelijke verdachte is. En dat keert zich uiteindelijke tegen iedere burger. Minister Donner overtreedt, zoals Böhler het formuleert, de principiële grens tussen willekeur en het rechtstatelijke beginsel. Hij rechtvaardigt dat tegenover de willekeur van ander religieus geïnspireerd geweld. Als deze spiraal doorgaat, keren we politiek terug naar de toestand van voor 1800.

Petra de Geus

Literatuur:
Britta Böhler, Crisis in de rechtstaat, De Arbeiderspers, 2004

Zie ook:
politiek