verdonkendestemvanhetvolk
Marx dacht dat de proletariërs aller landen zich zouden verenigen om de macht van Koning, Kerk en Kapitaal door middel van een revolutie te vervangen door Solidariteit, Gelijkheid en Arbeidsvreugde. Hij vergiste zich.
De proletariërs wilden helemaal geen revolutie; ze wilden een beter leven. Ze wilden net als de adel van vroeger en de burgerij van hun eigen tijd lekker eten, fijn wonen, veilig neuken, geld overhouden, hun kinderen naar school sturen, en in een eigen koetsje rondrijden. En die wensen zijn hier ook vervuld. Wij kleinkinderen van de proletariërs in ons deel van de wereld zijn burgers geworden. Laten we ons prolburgers noemen. We hebben dankzij de industriële ontwikkeling, het kiesrecht, vakbonden, koloniale uitbuiting, sociale en medische ontwikkelingen, intensieve landbouw en veeteelt, seksuele hervorming en nog een paar zaken een beter leven. We handelen in aandelen, laten ons vervoeren en zitten elke avond in het theater. Net als de adel van vroeger kunnen we nauwelijks lezen of schrijven, maar we hebben onze overtuigingen, onze familiezaken en seksuele relaties, en we willen we ons heel graag verheven voelen boven het lagere volk.
Het burgerlijke is in wezen politiek van aard. De burger is iemand met kiesrecht, dus met een beetje macht. Net als de adel en de bourgeoisie vroeger heeft de prolburger van nu zich om de troon geschaard om in de macht van de koning te mogen delen. De burger vraagt zich altijd in de eerste plaats af: hoe moet dit of dat geregeld worden in de samenleving? Welke wetten moeten wij maken om het volk in het gareel te houden? De koning kijkt neer op de adel, de adel minacht de rijken, de rijken voelen zich beter dan de middenklasse die vooral niet kleinburgerlijk wil zijn, en de prolburger daaronder heeft ook behoefte om ergens op neer te zien. Maar als er geen proletariërs meer zijn, over wie moeten de prolburgers dan heersen? Het antwoord is dat de proletariërs nog niet verdwenen zijn:
- In de eerste plaats heeft meer dan 20% van het volk geen kiesrecht. Er is helemaal geen ‘algemeen’ kiesrecht, want mensen onder de 18 zijn ervan uitgesloten. Deze groep heeft van oudsher geen recht van spreken en wordt dus ook door de prolburgers bevoogd zoals die zelf in hun jeugd werden bevoogd. Burgerschap is ouderschap: gehoorzaamheid is het parool.
- In de tweede plaats zijn er een paar honderd miljoen paupers in de rest van de wereld. Aan dat proletariaat kan de prolburgerij haar liefdadigheid kwijt. Mits niet overdreven en er moet iets tegenover staan. Bij grote rampen spoelt het sentiment even als een vloedgolf door de gemoederen, en wordt er net als bij de adel vroeger feest gevierd voor het goede doel. Hoe groter de ramp, hoe uitbundiger het feest.
- In de derde plaats zoekt de prolburgerij zich ‘symbolische’ onderdanen. Die zijn te herkennen aan het lagere, het vreemde en het gevaarlijke. Een andere huidskleur, tongval, religie of cultuur geeft ons een gevoel van superioriteit maar doet ons ook om orde roepen. Net als de adel en de bourgeoisie vroeger willen wij ons vooral ‘veilig’ weten. En dat vraagt om toezicht, krachtig optreden, geen tolerantie.
Dit soort gedachten krijg ik als ik Rita Verdonk zie. Ze staat voor de prolburgers die ons politieke landschap domineren. Stevig en bazig, een beetje plat met weinig intellectuele pretenties, een omhooggevallen cipier. IJverig voert ze uit ‘wat dit kabinet beloofd heeft’. Haar smalle bovenlipje duldt geen verzet of slap gezemel over schrijnende gevallen. Ze is politiek voldoende aangepast om te weten dat ze zich voor de microfoon moet inhouden, maar af en toe zou ze er het liefst met de knuppel overheen. Haar woorden maskeren een binnenbrand van feministische haat tegen vreemde bruine mannen. Veel volk herkent haar anti-buitenlandergevoel en juicht haar toe als ze zich na de moord op Van Gogh ontpopt als een ware volksmenner en na de moord op een tasjesrover doodleuk zegt dat het zijn eigen schuld was.
Van Rita Verdonk blijven mij een paar beelden bij die het misschien ook goed zullen doen in de geschiedenisboekjes. De opening van haar eerste ‘vertrekcentrum’ bijvoorbeeld, waar ze een lap over een bord omlaag trekt en met een blij gezicht gaat staan klappen omdat er nu spoedig asielzoekers zullen verdwijnen. Het meest bekend is haar ontmoeting met een afgevaardigde van een moslimgemeenschap, die weigerde haar een hand te geven. Het gebeurde (geënsceneerd?) in aanwezigheid van de gehele pers en kreeg een bijna mythische betekenis. Daar stond dat kleine grijze mannetje tegenover die potige dame en zei: ‘Ik mag van mijn geloof een vrouw geen hand geven’. En hoe reageerde de dame? ‘Maar ik ben uw gelijke, hoor!’ en toen hij bleef weigeren, zei ze bij het weglopen dreigend: ‘Nou, dan hebben wij nog wel iets om over te praten’. Ik heb niet vernomen of dat gesprek nog heeft plaatsgevonden. Ik denk van niet.
