chromosomen

chromosomen In elke cel van ons lichaam bevindt zich al onze erfelijke informatie opgeslagen in 46 strengetjes DNA. Die strengetjes waren al eerder bekend en heten ‘chromosomen’. Elk chromosoom bestaat uit een groot aantal (500-1000) genen. De chromosomen liggen in 23 paren bij elkaar. Als de cel zich deelt -wat dagelijks bij veel cellen gebeurt – delen de chromosomen (de dubbele streng DNA) zich ook, zodat elke volgende cel een exacte kopie is van de vorige. Zo’n kopie heet ook wel ‘kloon’.

ei- en zaadcellen

Eicel en zaadcellen
De enige cellen in het lichaam die geen 46 chromosomen bevatten zijn de eicellen en zaadcellen. Die bevatten slechts de ene helft van al die paren, dus 23 chromosomen. Bij het samensmelten van eicel en zaadcel (bevruchting) worden de 23 chromosomen van elk bijeengevoegd. De nieuwe cel (het nieuwe individu) bezit dus eigenschappen (genen) van zowel de vader (zaadcel)als de moeder (eicel). Hierdoor is elk nieuw individu dat uit seksuele voortplanting voortkomt een klein beetje anders dan de twee ouders, terwijl bij celdeling de eigenschappen hetzelfde zijn als van de ene ouder.

Genetica
De genetica is de wetenschap van de erfelijkheid. Die streeft ernaar van alle genen te weten te komen wat ze precies doen. Het meeste genetische onderzoek vindt plaats bij eenvoudige organismen, waar het aantal genen veel kleiner is dan bij de mens. Men heeft sinds kort het hele genoom, dus alle 30.000 genen van de mens, in kaart gebracht, maar dat betekent niet dat bekend is wat die genen allemaal doen. Alle menselijke cellen bevatten 23 verschillende paren chromosomen. Ze hebben allemaal een nummer gekregen. Elk chromosoom is een streng DNA onderverdeeld in genen. Een chromosoom bestaat uit 500-1000 genen. Het ene chromosoom is korter dan het andere, of dikker, of het heeft een iets andere vorm.

X & Y chromosomenx & y chromosomen
Van elk chromosoom zijn er twee en die vormen een paar. Van elk paar zijn de chromosomen identiek. Maar er is één uitzondering. Bij de man is er één paar dat uit ongelijke helften bestaat. Eén van de twee, het grootste, heet X-chromosoom. Het is hetzelfde als waar de vrouw een paar van heeft. Het andere, kleinere, chromosoom dat dus alleen bij de man voorkomt heeft men Y-chromosoom genoemd. De vrouw heeft dus onder de 23 paren een paar dat de naam XX-chromosoom draagt. De man heeft onder de 23 paren een paar dat de naam XY-chromosoom draagt. Het is dit chromosoom dat het geslacht van het kind bepaalt. Als de zaadcellen van de man zich namelijk delen (waarbij ook de chromosomen zich doormidden delen), ontstaan er zaadcellen met alleen het X-chromosoom, en zaadcellen met alleen het Y-chromosoom. In de zaadlozing, het ejaculaat, bevinden zich dus zowel cellen met een X-chromosoom (die dochters opleveren) als cellen met een Y-chromosoom (waar zoons uit voortkomen).

Bevruchtingbevruchting
Bij de conceptie – de bevruchting – dringt een zaadcel in een eicel. De 23 chromosomen van elk van die twee cellen voegen zich samen en zo ontstaat een nieuwe cel die 46 chromosomen in de celkern heeft. Die ene bevruchte cel bevat dus alle genetische informatie van het nieuwe individu. De cel deelt zich een paar maal op zijn verdere tocht door de eileider en nestelt zich dan in de baarmoeder, waar hij in ongeveer 9 maanden uitgroeit tot een baby die klaar is om geboren te worden.

Geslacht
Eén ding ligt vanaf de bevruchting vast, namelijk het geslacht van dat nieuwe individu. Bevat de zaadcel die als eerste in de eicel doordringt een (enkele) X-chromosoom dan krijgt de bevruchte cel een (dubbele) XX-chromosoom. De informatie (genen) van dat chromosoom zorgt ervoor dat de bevruchte cel zich in vrouwelijke richting ontwikkelt. Is de eerste binnendringer een zaadcel met een (enkele) Y-chromosoom, dan bevat de bevruchte cel een XY-chromosoom en dat nieuwe individu ontwikkelt zich dan in mannelijke richting.
Elk nieuw individu is net iets anders dan de ouders, omdat de nieuwe combinatie van chromosomen – het opnieuw rangschikken van erfelijke eigenschappen – telkens wel weer kleine verschillen oplevert. We zien dat ook bij dieren en planten.

Seksuele voortplanting
Seksuele voortplanting heeft dus tot een grote variatie geleid. Over een tijdvak van honderden miljoenen jaren is zo elke denkbare levensvorm binnen de aardse omstandigheden ontstaan en meestal ook weer uitgestorven. Een individu moet voldoende geschikt zijn om zich te handhaven in de omgeving. Dat geldt al vanaf de conceptie. Als daar iets misgaat bij de recombinatie van genen dan sterft de nieuwe cel spoedig. Ook later, na de geboorte, kan iets dergelijks plaatsvinden. De baarmoeder is het milieu waar de bevruchte eicel in moet zien te overleven. Er vindt in feite een strijd om het bestaan plaats tussen het moederlichaam en de nieuwe levensvorm. De vrucht kan een vernietigende invloed hebben op zijn milieu (de baarmoeder), met als gevolg dat de zwangerschap tot letsel, ziekte of dood van de vrouw leidt. Het omgekeerde komt veel vaker voor: het milieu in de baarmoeder kan zo ongeschikt zijn dat het nieuwe individu zich daar niet in kan ontwikkelen, sterft of zwaar beschadigd raakt.

Artikel in andere taal lezen?

Engels

Duits

Frans