dna

dna Wij zijn uit een enorm lange rij van voorouders ontstaan. Bij elke generatie (die we op gemiddeld twintig jaar hebben geschat) werd daarbij het erfelijk materiaal van ouders aan kinderen doorgegeven, telkens in een iets andere mix van eigenschappen, zodat elk individu net weer even iets anders was dan anderen. Zo is de mens geëvolueerd uit aapachtigen, die op hun beurt uit kleinere zoogdieren en die uiteindelijk uit eencelligen waren ontstaan (zie Onze oorsprong). Hoe is dat in z’n werk gegaan?

DNA-streng dna streng

Onze erfelijke informatie is opgeslagen in miljoenen eiwitmoleculen in de kern van elke cel. Die eiwitmoleculen zijn met elkaar verbonden tot een lange dubbele streng, die in stukjes gesneden in de celkern zit. De streng staat bekend onder de naam DNA (deoxyribonucleinezuur). Elk mens heeft dus een eigen DNA, dat een heel klein beetje anders is dan het DNA van een ander mens. Maar het DNA van alle mensen is wel in zoverre hetzelfde dat we ons met elkaar kunnen voortplanten, dat wil zeggen dat we samen één soort vormen. Alle soorten hebben dus een eigen DNA, waardoor de individuen van die soort zich onderling met elkaar kunnen voortplanten. Dat betekent dat als eicel en zaadcel elkaar ontmoeten er geen afstotingsreactie optreedt. Een mens kan een met een hond of een paard geen nakomelingen verwekken. Een paard paart wel eens met een ezel en daar komt dan een muilezel van, maar die is zelf onvruchtbaar. We zeggen dus dat paard en ezel verschillende soorten zijn, al staan ze wel heel erg dicht bij elkaar: ze hebben bijna hetzelfde DNA.

De functie van DNA

DNA bepaalt vanaf het moment van onze conceptie (als de twee ouderlijke geslachtscellen samensmelten tot één) hoe we in de baarmoeder de menselijke gedaante aannemen met alle functies die daarbij horen, van bloedsomloop en spijsvertering tot geslachtskenmerken, van de vorm van onze neus en de kleur van onze ogen tot de aanleg om een taal te leren. Hoe is het mogelijk dat die ene stof DNA alle levende wezens hun verschillende vorm geeft?

DNA is dus een dubbele lange keten van moleculen. Het aantal moleculen bepaalt ongeveer de soort: hoe ingewikkelder het dier, hoe langer de DNA keten is. Er zijn vier verschillende soorten moleculen, die aangeduid worden met de letters A (adenine), T (thymine), C (cytosine) en G (guanine). Deze zijn zodanig gerangschikt op de dubbele spiraal dat A altijd tegenover T en C altijd tegenover G zit. De ene spiraal is dus een spiegelbeeld van de andere. Dat is nodig voor wanneer de cel zich deelt. De dubbele spiraal bestaat uit stukjes – het ene wat langer dan het andere – gevormd door een reeks moleculen in een bepaalde unieke volgorde, bijv. ACCTGAGGCTTCGGAACTTAACCGG. Een ander stukje heeft weer een andere volgorde, bijvoorbeeld CCGGAACTTACCTGAGGCCTTCGG. Het aantal mogelijke combinaties is ontelbaar.

Gen

genenElk stukje DNA – niet groter dan een honderdduizendste van een millimeter – heeft dus een eigen karakter. Zo’n stukje noemen we een gen. Het is als het ware een wachtwoord of code met een eigen boodschap. Net zoals het woord ‘lief’ een andere boodschap uitzendt dan ‘dief’, zo zendt het ene gen een andere boodschap uit dan het andere. De boodschap, de informatie, is van chemische aard: er wordt een stof afgescheiden en ergens anders opgenomen en dat levert daar een bepaalde reactie op, enzovoort. Een gen is dus de kleinste eenheid van erfelijkheid. Elk gen stuurt – in samenwerking met andere genen – een bepaald proces, bijvoorbeeld de vorming van rode bloedlichaampjes, of de aanleg voor hartziekte, of de kleur van het haar. Alle genen samen sturen alle functies en structuren van het menselijk organisme.

Artikel in andere taal lezen?

Engels

Duits

Frans