overeitjesenzaadjes  

over eitjes en zaadjesNederlandse onderzoekers in de 17e eeuw.

Anthonie van Leeuwenhoek

Het is eigenlijk nog maar kort geleden dat we ongeveer weten hoe de voortplanting in zijn werk gaat. Zelfs de relatie tussen seks en zwangerschap – hoewel iedereen dat stiekem toch wel wist – bleef lang in nevelen gehuld doordat verhalen over magische geboorten (denk bijvoorbeeld aan de conceptie van Jezus) de ronde deden en tot het officiële geloof behoorden. Griekse en later de middeleeuwse Arabische wetenschappers speculeerden wel over de manier waarop zaad bij de vrouw nieuw leven tot stand bracht, maar het duurde tot de tweede helft van de 17e eeuw voordat de eerste beginselen van een wetenschappelijke beschrijving gestalte kregen. Nederlanders speelden daarbij een cruciale rol. De beroemdste is Anthonie van Leeuwenhoek, de Delftse lakenhandelaar, die zijn eigen zaad onder zijn zelfgemaakte krachtige microscoop bekeek en daarover in 1677 een correspondentie begon met het tijdschrift van de Royal Society in Londen. Hij verzekerde de preutse redactie dat hij zijn zaad niet door zondige handelingen had verkregen, maar via gemeenschap met zijn vrouw. Van Leeuwenhoek dacht (en bleef altijd volhouden) dat de zaadcel het nieuwe individu in de kiem bevat.

Niels Steno

Daartegenover stond de overtuiging van anderen dat alle leven uit eieren voortkomt. Tien jaar eerder had de uit Denemarken afkomstige Niels Steno vastgesteld dat vrouwen net als vissen in het bezit zijn van eierstokken (die hij overigens ‘testikels’ noemde). Steno studeerde geneeskunde in Leiden onder Van Horne, samen met De Graaf en Swammerdam. Allen hadden grote belangstelling voor de anatomie van de reproductie. De Graaf leeft voort in de naam ‘Graafse follikels’ (de onrijpe eicellen in de eierstokken), die hij ontdekte en aanzag voor eieren.

Matthew Cobb Matthew Cobb

Bovenstaande details zijn afkomstig uit het boek De ei- en spermarace door de Britse etholoog Matthew Cobb. Het boek is grotendeels gewijd aan het leven en werk van de Nederlandse onderzoekers in de jaren 60 en 70 van de 17e eeuw. De onderlinge competitie, de behoefte aan erkenning en de noodzaak tot tijdige publicatie om een ander voor te zijn, hun ruzies en frustraties, worden spannend beschreven. Na die korte periode van grote ontdekkingen, die echter niet tot een samenhangend inzicht in het voortplantingsproces leidden, gebeurde er honderd vijftig jaar niets.

Gregor Mendel

Het zou tot de negentiende eeuw duren, voordat het meningsverschil – ei of zaad? – opgelost werd door inzicht in de rol van beide. En daarna pas kwam Mendel met zijn erfelijkheidswetten, die eerst ook nog 50 jaar bleven liggen, vervolgens in de twintigste eeuw de bestudering van chromosomen bij de celfusie en -deling, de ontdekking en beschrijving van geslachtshormonen, die uiteindelijk de productie van de pil mogelijk zouden maken, de techniek van in vitro fertilisatie, en tenslotte de genetica die aan het begin van de 21e eeuw het menselijk genoom in kaart heeft gebracht. En nog steeds zijn er veel onbeantwoorde vragen over details van het biologische voortplantingsproces.
Wie belangstelling heeft voor de vroegere wetenschappelijke opvattingen en ontdekkingen op het gebied van de voortplanting, kan ik dit boek van harte aanbevelen. Dat daarbij ook nog eens de nadruk ligt op de Nederlandse pioniers, die tegen hun sociale achtergrond en met hun menselijke tekortkomingen worden beschreven, is mooi meegenomen.

Dik Brummel

Matthew Cobb, De ei- en spermarace , De Bezige Bij, 2006