descheppingvangod 

de schepping van GodDe schepping van God is heel geleidelijk gegaan. Toen onze verre voorouders nog een soort staartloze wolfjes waren, blaften zij naar de maan. Waarom? Ze dachten dat de maan een gevaar was dat tussen de schuivende wolken uit de grote duisternis op hen afkwam. Ze blaften om hun groepsgenoten te waarschuwen voor dat gevaar. Zo doen honden dat soms nog steeds.

God en angst God en angst

Angst voor gevaar is een grote drijfveer van elk levend wezen. Dieren zoals wij, die in groepen leven, beschikken over signalen om elkaar te waarschuwen. Wij houden elkaar en de wereld voortdurend in de gaten, omdat van alle kanten gevaren dreigen. We hebben ook de neiging om dat waarschuwen te overdrijven, of verschijnselen helemaal verkeerd te interpreteren. Soms zien wij spoken, zoals dat heet. Net als die honden die naar de maan blaffen.
Over het algemeen zijn wij een stuk beter geïnformeerd dan honden. Wij zijn die primitieve angst voor de maan grotendeels kwijt. Wij weten wat de maan is, hoe hij om de aarde draait en hoe hij er van dichtbij uitziet. Wij weten hoeveel hij weegt en wat er gebeurt als hij verduisterd wordt. Wij zijn niet bang meer voor de maan, integendeel, wij hebben hem (haar) een bezoek gebracht, en we hebben aan dat bezoek een paar interessante ontdekkingen en een warm gevoel overgehouden. De maan is eigenlijk een soort vriend geworden, de enige die een beetje in de buurt van de aarde is en ons gezelschap houdt in het verder zo grote, lege, duistere heelal.

Dat gevoel van vertrouwdheid is waarschijnlijk ook al heel oud. Onze voorouders van een paar honderdduizend jaar geleden begonnen meer op mensen zoals wij te lijken dan op de aapachtigen waaruit ze waren voortgekomen. Ze gebruikten bijvoorbeeld al vuur om zich bij te warmen en zij communiceerden met elkaar via gebaren en klanken. Ze konden al heel wat verschillende emoties uitdrukken en sociale functies vervullen, door hun houding en beweging, gelaatsuitdrukking, gebaren en de daarmee gepaard gaande klanken. Die klanken, hoog, laag, langgerekt of kort, dreigend of vertederd, begerig of vleiend, troostend of vragend, werden bij sommige individuen woorden en zinnen. Zo kregen allerlei zaken hun eigen naam, voedsel en vuur en water, wind en zon en maan. Dat gebeurde geleidelijk, want in het begin waren het slechts enkelen die konden spreken. In ieder geval spraken sommigen meer en beter dan anderen, net als nu. De eerste woorden werden misschien wel lange tijd met groot ontzag aangehoord en kregen daardoor een heilig karakter.
Het woord voor maan was er daar zeker één van. De maan riep nog steeds angst op, maar door de naamgeving gebeurde er ook iets anders. Men ontdekte dat de maan nooit dichterbij kwam, nooit zoals andere roofdieren een aanval deed om een kind te roven. Aan de andere kant bleef het een onbekend lichtgevend ding daarboven, dat van vorm veranderde, kwam en ging. Helemaal vertrouwen kon je dat wezen niet. En datzelfde gold voor de sterren en de zon, die elke dag opkwam en licht bracht, maar ’s avonds weer onderging en mensen in onbestemde angst voor het donker achterliet.

Maan en zon als goden

De taal breidde zich uit en de maan kreeg een menselijke verklaring. Zoals de wolf zonder taal de maan verklaarde als een gevaar, zo konden onze voorouders van tienduizend jaar geleden aan elkaar verklaren dat de maan een hoogverheven levend wezen was, die daarboven ronddoolde. Sommige verhalen vertelden dat de maan, net als de zon en de sterren, een voorouder was die na haar dood het eeuwige leven daarboven hadden verworven, maar die ook kon terugkeren om de mensen te straffen of om wraak te nemen voor aangedaan onrecht.
Er ontstond een besef dat de maan en de zon, vooral de laatste, onmisbaar waren voor ons voortbestaan. Dit leidde ertoe dat er bovenop de oeroude angst ook angst voor verlies optrad. Elke dag kwam de zon op en ging weer onder en het menselijk brein kon zich verbeelden dat hij voorgoed zou kunnen verdwijnen als hij dat zou willen en dat het dan nooit meer licht zou worden. Het lag dus voor de hand om hem en al die andere goden daarboven gunstig te stemmen. Want het leven was vol gevaren, ziekten, rampen, ongelukken, vijanden. En dus deed men wat men binnen het stamverband ten aanzien van het stamhoofd, en daarbuiten tegenover vulkanen, de zee, ja alle natuurverschijnselen die gevaren konden opleveren deed: men betoonde respect. Men strekte zich voorover op de knieën, bracht offers, maakte smekende en onderdanige gebaren en geluiden en hoopte op die manier in de gunst te blijven en het leven te kunnen rekken. En men leerde de kinderen dit gedrag en de kinderen leerden het weer aan hun kinderen, tot aan (bij velen) de dag van vandaag.

God als geest

Een van de eerste grote wetenschappelijke theorieën, die waarschijnlijk meer dan 10.000 jaar teruggaat, is de gedachte dat er achter de dingen en verschijnselen onzichtbare krachten bestaan, die met het woord ‘geest’ of ‘ziel’ worden aangeduid. Hoe kan het, zo vroegen de genieën uit die tijd zich af, dat de maan beweegt, dat de wind waait, dat een klein plantje tot een grote boom kan uitgroeien, dat de mens ademt en denkt en praat, liefheeft en haat? Het antwoord dat men bedacht werd ook ingegeven door nadenken over de dood. Een dood mens ademde niet meer, dus dat kwam ook, zo dacht men, doordat de onzichtbare ‘geest’ het ‘lichaam’ (wat ‘lijk’ betekent) verlaten had. Het Latijnse woord ‘spiritus’ betekent oorspronkelijk ‘adem’, dat weer hetzelfde is als het oude Indiase woord ‘atman’ (ons ‘adem’) voor ‘ziel’.
De menselijke soort verspreidde zich over de aarde en ontwikkelde uiteenlopende vormen van taal, kleding, kunst, zeden en gewoonten, normen en waarden, middelen van bestaan. Maar bij al die variatie waren er ook constanten, universele menselijke kenmerken, zoals het geloof in de invloed van bovennatuurlijke krachten op het dagelijkse leven.

Goden als mensen

Goden als mensenIn de mythologieën van Chinezen, Egyptenaren, Grieken, Romeinen en Germanen schiepen mensen goden naar hun evenbeeld, mannen en vrouwen die alle menselijke emoties en gedragingen, zij het in iets groter formaat, aan de dag legden. Goden leefden in stamverband, ze hadden een stamhoofd en dat stamhoofd had een echtgenote en samen waren zij de hoogsten. Hun kinderen hadden verschillende karakters, oorlogszuchtig of vredelievend, slim of onnozel. Alles wat onder mensen gebeurde, speelde zich ook af in de wereld van de goden: liefde en haat, misdaad en straf, roddel en jaloezie, ambitie, trouw en verraad, strijd om macht. In de mythologie staat de familie centraal, net als bij de moderne televisiesoap.
De schepping van één God door Egyptenaren en joden, -slechts een paar duizend jaar geleden- was een stap vooruit in de menselijke evolutie, die samenhangt met grotere kennis van de wereld en met het maken van wetten, normen en regels die nodig waren om grotere samenlevingen te regeren. God was een centraal gezag op grote afstand, veel abstracter dan de godenfamilies uit de mythologieën, een letterlijk ‘ideale’ vaderfiguur. Hij had nog wel wat oude eigenschappen van het primitieve animisme dat Hem in elk hoekje van de natuur altijd aanwezig achtte, en hij leek, doordat hij immers een Zoon op aarde had, ook nog wel wat op een Griekse of Germaanse God. Maar hij was toch vooral alwetend en almachtig, tegelijk heel ver weg en heel dichtbij de individuele mens. God als beeld in het hoofd van ontelbaren was geboren.

Lichaam en geestlichaam en geest

Een onlosmakelijk deel van het geloof in een God is de theorie van ‘lichaam’ en ‘geest’, die duizenden jaren invloed heeft gehad op het menselijke denken en de menselijke cultuur. Ook vandaag de dag meent bijna iedereen nog steeds dat wij een ‘lichaam’ en een ‘geest’ hebben, terwijl dit onderscheid al lang niet meer houdbaar is. Een moderne beschrijving van iets, of dat nu de maan is of een kakkerlak, een virus of een auto, een mens of een maatschappij, wordt gegeven in termen van structuren en functies, niet van ‘lichaam’ en ‘geest’ (en het maakt niet uit of je ‘geest’ vervangt door het Griekse woord ‘psyche’). Als vroege voorouders van ons een rijdende auto zouden zien, zouden ze zeggen dat er in die auto een geest aanwezig moet zijn die de auto (het dode ding) doet bewegen. Wij weten dat de auto (inclusief de chauffeur) een structuur is die uit honderden kleinere structuren (onderdelen) bestaat, die elk een bepaalde functie hebben, zodat het geheel kan rijden (de functie van de auto). Die beschrijving is veel beter en klopt ook met de werkelijkheid. Op dezelfde manier, dus in termen van structuur en functie, kunnen wij alles in de wereld, ook onszelf, beter beschrijven en begrijpen. Dan verdwijnt niet alleen het woord ‘geest’, maar ook het woord ‘lichaam’. En daarmee verdwijnt veel bijgeloof.
Er zijn in onze moderne tijd steeds meer mensen die weten dat God een schepping is van de mens. Ze vormen nog een minderheid, dus dat bewijst wel hoe primitief onze soort nog is. Je hoort wel eens de opvatting dat er wel ‘iets’ moet zijn dat deze wereld geschapen heeft. Of ‘iets’ dat uitstijgt boven het materiële bestaan. Of iets dat zin geeft aan ons leven of dat ons onderscheidt van dieren. Of iets dat te maken heeft met ons bewustzijn of onze ‘spiritualiteit’.
Deze ideeën vinden we ook bij hoogontwikkelde moderne mensen. Hun God is als het ware helemaal abstract geworden, niet meer dan een vaag ‘iets’. Er is zoveel kennis beschikbaar dat de oude wereldbeelden niet meer kloppen. Toch wil men iets van het geloof in God vasthouden. Dit is dus een soort laatste toevlucht van het geloof in bovennatuurlijke krachten, dat ooit begon met het vergoddelijken van de maan.

Waarom geloven mensen in god?

Waarom houden mensen vast aan het geloof in God, ondanks de grote vlucht die de wetenschap heeft genomen? Dat komt doordat God niet alleen werd geschapen om een verklaring te geven van de wereld. Die functie is idealiter door de wetenschap overgenomen. Nee, zoals we gezien hebben, gaat de schepping van God terug op angst voor onbekende gevaren, ziekte en dood. Goden, later God, werden te hulp geroepen in tijden van nood, natuurgeweld, oorlog. God werd aangeroepen als bondgenoot om het eigen volk te behouden en de vijand te vernietigen.
Binnen het eigen volk had God een sociale functie in het afdwingen van geboden en verboden. Met de naam van God werd de sociale orde van hoog naar laag bezegeld, was er gezag van koning over volk, ouders over kinderen. Normen en waarden, gewoonten en gebruiken, voorschriften over gedrag in het openbaar en privé werden aan God toegeschreven, in heilig verklaarde boeken vastgelegd en door middel van rituele handelingen aan de jeugd bijgebracht.
En tenslotte moeten we de individuele betekenis van de schepping van God niet vergeten, bijvoorbeeld het verlangen naar liefde. Omdat de meeste mensen in hun opvoeding liefde te kort komen, maken zij mentale voorstellingen van zorgfiguren, een ideale moeder of vader, bij wie ze altijd terechtkunnen als ze zich ongelukkig voelen, eenzaam of in de steek gelaten, of als ze verlossing zoeken voor schuldgevoelens.
Dankzij de groei van onze objectieve kennis over de wereld en over onszelf, weten we niet alleen dat allerlei oude wetenschappelijke kennis uit heilige boeken achterhaald is, maar wij kunnen het (bij)geloof zelf begrijpen, de oorsprong ervan, de functie die het heeft in individuele en sociale omstandigheden. Ook wij kunnen inzien waardoor het zich tot nu toe steeds gehandhaafd heeft en met ups en downs telkens weer mensen van allerlei aard en niveau heeft aangesproken. Maar wij kunnen ook begrijpen hoeveel nadelen in onze tijd gepaard gaan met het vasthouden aan achterhaalde ideeën, een onjuist wereldbeeld, op verkeerde normen en waarden gebaseerd gezag, oorlogszuchtige neigingen, kortom allerlei primitieve gedragingen en opvattingen die aan de schepping van God vastzitten.

God en het seksuele

En zo komen we op de belangrijkste vraag: wat heeft de schepping van God met het seksuele te maken? Het antwoord is: heel veel.
Het is niet toevallig dat het geloof in God bijna altijd samengaat met conservatieve opvattingen over het seksuele. Het seksuele omvat het verschil tussen de geslachten, voortplanting, lust, huwelijk en gezin. Hoe sterker het geloof in God en de samenleving is, hoe strenger de wetten zijn op het gebied van de scheiding van de geslachten, kledingvoorschriften, het verbod op seks voor het huwelijk, het afwijzen van anticonceptie en abortus, de eis van maagdelijkheid aan de bruid, besnijdenis, het strafbaar stellen van overspel en homoseksualiteit en andere seksuele voorkeuren of identiteiten.
We kunnen zeggen dat de schepping van God voor een groot deel voortkomt uit het voortplantingsinstinct. De godsdiensten spreken als het ware met de stem van de natuur: ze eisen gehoorzaamheid aan de natuurwet die zegt: ‘Vermenigvuldigt u en beschouwt alles wat die reproductie in de weg staat als het Kwaad, als het werk van de Duivel.
Tweeduizend jaar geleden deed zich opnieuw een verandering voor in de geschiedenis van de godsdienst. Een zekere Jezus van Nazareth veranderde de oude God van gebod en wraak in een God van liefde en vergeving, het tegenovergestelde van de primitieve nationalistische voortplantingsdrift, die volkeren van elkaar gescheiden houdt. De passie van Jezus (de hartstochtelijke liefde die moet lijden omdat ze niet vervuld wordt) is de passie van elke verliefde jongeman die de wereld wil openbreken. In de afgelopen 2000 jaar is de christelijke boodschap van de liefde en bevrijding op alle mogelijke manieren verdraaid en vervalst, niet het minst door mensen in de kerk zelf. De menselijke natuur kon daar tot nu toe eenvoudig niet mee omgaan. Het oude geloof in een God van wetten en wraak bleef bestaan en laait telkens op tegen bedreigingen van de seksuele natuurwetten.
Maar de Christelijke leer van de liefde bleek ook een inspiratie voor protestantisme in vele gradaties, het verlangen naar sociale gerechtigheid en individuele vrijheid en ontplooiing als voorwaarde voor vrede. De seksuele hervorming en voorlichting, die zo’n 200 jaar geleden in de westerse wereld begon, is daar de godloze voortzetting van.

Artikel in andere taal lezen?

Duits